Koffiehandel en het ontstaan van de vereniging
Tot de eerste helft van de 18e eeuw had Nederland door de koloniale koffieteelt een monopolie op de wereldwijde koffiehandel. De eerste geïmporteerde koffie was afkomstig uit Java en werd in 1711 op de markt gebracht. Later kreeg Nederland concurrentie van onder andere Duitsland, Frankrijk en Engeland na de Napoleontische oorlogen waardoor de koffieprijs daalde en het gebruik onder de Nederlandse bevolking toenam.
In 1885 sloeg echter een bladziekte toe in Java waardoor de opbrengst van deze Javakoffie drastisch daalde en koffie ook uit andere producerende gebieden gehaald werd. Javakoffie werd voornamelijk vanuit de Amsterdamse haven verhandeld en om deze positie te versterken, hebben in 1887 de belanghebbende partijen zich verenigd in de Vereeniging van den Koffiehandel. Deze vereniging bestond uit makelaars, importeurs, handelaren, commissionairs, agenten en grossiers (een soort groothandelaar). Om onderlinge conflicten op te lossen en de verschillende belangen tussen de partijen te reguleren, nam de vereniging een positie in als bemiddelaar en belangenbehartiger. Aangezien arbitrage een negatieve impact had op de handelspositie van Amsterdam, verenigde de koffiehandel zich om dit effect om te draaien en betere samenwerking te faciliteren.
Raadhuisstraat 15, 'Gebouw voor den Koffiehandel' uit 1891 van architect A.L. van Gendt - Amsterdams Stadsarchief
Ondertussen nam de invoer en het gebruik van Braziliaanse koffie sterk toe waardoor de handel en aanvoer van koffie in Nederland zich langzaamaan begon te verplaatsen naar Rotterdam. Deze koffie werd ook wel Santos-koffie vernoemd naar de Braziliaanse havenplaats Santos. Om de grote toename van Braziliaanse koffie op te slaan werd in 1903 het monumentale Santos koffiepakhuis gebouwd, dat met zijn zes verdiepingen lange tijd Rotterdams grootste pakhuis was.
Door deze tweedeling in de koffiehandel en competitiviteit tussen de Amsterdamse en Rotterdamse haven, bestond de vereniging lange tijd ook uit twee afdelingen; één voor elke stad.
Theehandel naar Engels voorbeeld
Historisch gezien, kent thee zijn oorsprong in China, waar het vanaf 300 na christus en vermoedelijk zelfs duizenden jaren daarvoor al, een populaire drank was en onderdeel van de cultuur. Gedurende de middeleeuwen toen de intercontinentale handel tussen Europa en Azië op gang kwam, was Engeland het eerste land waar thee werd geïmporteerd. De thee was toen echter zo duur, dat het voornamelijk door de adel werd gedronken. China bleef weliswaar de grootste producent van thee, terwijl de handel in handen kwam van de Engelsen. Naarmate de populariteit en het volume verhandelde thee toenam, begon Engeland vervolgens ook zelf thee te verbouwen in hun Indiase kolonie. Deze thee had een sterker aroma en viel goed in de smaak bij de Engelse consument.
Naar aanleiding van het succes van de Engelse theeplantages in India, werd in 1826 de theeplant door Nederland naar Java gebracht. Een decennium later in 1835 kwam de eerste invoer van thee uit Java naar Nederland. Door grotere welvaart, toenemende aanvoer van Javathee en concurrentie met Brits-Indië en de Ceylon-regio, nam het theegebruik in Nederland ook aanzienlijk toe. Tot halverwege de 20e eeuw was Nederland zelfs de grootste theedrinker van het Europese vasteland.
Net als de koffiepakhuizen, werd thee eerst opgeslagen in grote pakhuizen voordat deze naar de veiling ging. Er werden monsters van de thee uitgegeven aan de belangstellenden, zodat de thee kon worden opgeslagen totdat de koper klaar was om het in ontvangst te nemen. Voor deze opgeslagen thee werden als eigendomsbewijs ‘cedullen’ of ‘theecelen’ verstrekt. Eerst werden deze papieren op naam van de bezitter van de thee uitgeschreven, maar omdat deze papieren steeds meer werden verhandeld, met de thee als onderpand, werden de eigendomsbewijzen vervolgens ‘aan toonder’ uitgegeven.
Het beheer van de opgeslagen thee werd toevertrouwd aan Pakhuismeesteren van de Thee die een zeer grote kennis van thee hadden, fungeerden als raadgevers aan de importeurs van de thee en ook de veilingen van de thee organiseerden. Op 18 april 1916 werd de Vereeniging van Thee-Importeurs opgericht dat voortkwam uit de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM). Net als de Vereniging van den Koffiehandel had de theevereniging als doel om belangen te behartigen van de verschillende handelaren. Importeurs van Java- en Sumatrathee verenigden zich onder deze gezamenlijke organisatie om de openbare verkoop van deze thee in Nederland te bevorderen. Vrijwel alle vennootschappen die zich met thee bezig hielden, traden toe tot de vereniging. De Pakhuismeesteren van de Thee fungeerden hierbij als belangrijkste adviserende leden en coördineerden uniforme tarieven op de Amsterdamse theeveilingen. Tot 1956 vonden deze veilingen plaats in het gebouw ‘De Brakke Grond’ te Amsterdam, maar na de nationalisatie van de Nederlandse cultuurbelangen in Indonesië vielen de veilingen weg. Vanaf 1961 werd besloten om de theevereniging sluimerend te laten voortbestaan, omdat er op dat moment geen wezenlijke reden van bestaan was. Het veilinghuis ging hierna in gebruik als cultuurhuis en theater.
Cultuurhuis De Brakke Grond in 1991 – Amsterdams Stadsarchief
Koffie ‘lezen’
Waar tegenwoordig in Europa veruit de meeste koffiebonen ‘groen’ worden geïmporteerd, dat wil zeggen gedroogde en gepelde koffiebonen zonder vruchtvlees of pectinelaag, was dit in het verleden niet het geval. Tot zeker 1878 werden de koffiebessen in de schil aangevoerd en met de hand gepeld. Na het ontwikkelen van zogenaamde ‘hullers’ konden de bonen mechanisch worden verwerkt. Na 1910 werden de meeste bonen al voor verscheping in het land van herkomst verwerkt tot groene koffiebonen.
Voordat er groene koffiebonen werden geïmporteerd, werden de koffiebonen in koffielezerijen en -pellerijen verwerkt voor de verkoop. Een koffielezerij was een bedrijf dat zich bezighield met het verwerkingsproces van de ongebrande bonen. Beschadigde bonen werden verwijderd, de bonen werden op grootte en kwaliteit gesorteerd en stof en gruis werd van de lading verwijderd. Dit proces verliep geheel handmatig en werd door meisjes en vrouwen uitgevoerd; de zogenaamde ‘koffiepiksters’.
Koffiepiksters door Isaac Israëls ca. 1893
Van theemonster tot theezakje
Om thee van egale kwaliteit te krijgen, werd de thee na aankomst in de grote Nederlandse pakhuizen vaak uitgepakt en per schep omgeroerd. Zo zag de thee er na blootstelling aan de lucht weer beter uit en kon men beginnen met het melangeren van de thee. Als de theeproever, met zijn uitzonderlijk ontwikkelde smaak, de melanges had samengesteld, werd de thee weer gewogen en verpakt in grote kisten. In deze kisten konden de verschillende smaken thee nog op elkaar inwerken, wat door de Engelsen ‘to marry the tea’ werd genoemd. Eén kist werd per melange apart gehouden voor het nemen van monsters voor de veilingen.
Deze monsters zijn de voorlopers van wat wij nu als theezakje kennen. Theehandelaren maakten met de hand kleine zakjes van zijde of katoen en verkochten deze kleine samples tijdens de monsterverkoop die voorafging aan de uiteindelijke theeveiling. Later maakte men deze zakjes van geperforeerd cellofaan voordat men overging op machinaal verpakte thee.
Oorspronkelijk werden theebladeren die gebroken waren er in de oorsprongslanden uit gezeefd en voor eigen consumptie gebruikt. Als test kocht Van Nelle in de jaren ’20 een aantal grote partijen van deze gebroken thee en bracht deze thee, ondersteund door een grote marketingcampagne, op de Nederlandse markt. En wat bleek: de gebroken thee zorgde voor een voller aftreksel waardoor de smaak van de thee beter tot zijn recht kwam.
Industrialisatie en het ontstaan van een gezamenlijke vereniging voor koffie en thee
Koffiebranderijen en theepakkerijen zijn vaak ontstaan vanuit winkels die gelegen waren in het stadcentrum voor de afzet. Tot 1940 was er daarom wel in iedere stad een koffiebranderij annex theepakkerij te vinden. De industrialisatie van deze branderijen en pakkerijen hangt nauw samen met de ontwikkeling van voorverpakte levensmiddelen. Tot aan begin de 20e eeuw werd koffie namelijk ongebrand verkocht aan de consument. De lokale koffiebranderij had wel een ambachtelijke brander in huis, maar veel koffie werd ook gewoon door de mensen thuis gebrand. Met de opkomst van technologische ontwikkelingen en de vraag naar voorverpakte levensmiddelen industrialiseerden de branderijen. Dit zorgde voor een concentratie van grote branderijen, die voornamelijk in steden zoals Rotterdam, Amsterdam en Groningen gevestigd waren. Deze grote branderijen opereerden en concurreerden met elkaar op nationaal niveau.
Waarschijnlijk door deze industrialisering hebben de theepakkers en koffiebranderijen zich ook in een vereniging samengevoegd genaamd de Vereniging van Nederlandse Koffiebranders en Theepakkers. Helaas is er weinig bekend over deze vereniging en hebben we niet kunnen achterhalen met welk doel de vereniging in 1916 is opgericht. Vermoedelijk hadden de theepakkers en koffiebranders eenzelfde soort arbitrageproblematiek en belangenbehartigingstaken als de verenigingen voor de koffie- en theehandel. Uiteindelijk is in 2010 besloten om de verenigingen voor koffiebranders, theepakkers en handelaren samen te voegen en onder te brengen in de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Koffie en Thee. Voor het 130-jarig bestaan van de vereniging in 2017 is dit gevierd met een nieuwe naam en het logo Koffie & Thee Nederland.
Disclaimer: Koffie & Thee Nederland heeft dit artikel op basis van deskresearch geschreven. Als fundament hiervoor is voornamelijk een branchestudie uit 1996 gebruikt, dat op initiatief van het Projectbureau Industrieel Erfgoed (PIE) en in samenwerking met de Rijksdienst voor Monumentenzorg is geschreven. We horen het uiteraard graag als er onjuistheden in deze historie staan en verwelkomen aanvullende bronnen.